Ik word wakker van een vreemd geluid. Het is een soort gefladder en het lijkt van de gang te komen. Ik stap uit bed en doe de deur een heel klein beetje open. Ik sta oog in oog met mijn grootste angst. Het kwaad is binnengetreden. In mijn gang zie ik een gevederde duivel, ook wel bekend als vogel.
Net als ieder ander weldenkend mens ben ik doodsbang voor vogels. Vogels hebben namelijk geen ziel. Als je een vogel in zijn ogen kijkt zie je enkel leegte. Dat maakt ze zo gevaarlijk. Terecht raak ik dus in paniek en wat doe je als je in paniek bent? Dan bel je je ouders.
“Er zit een vogel in mijn huis en ik ben heel bang!” Mijn moeder kent mij al een tijdje en schrikt dus niet van dit soort telefoontjes. “Dan moet je papa hebben”, zegt ze en even later heb ik mijn vader aan de telefoon. “Wat is er, jochie?” klinkt een kalme stem uit mijn telefoon en ik besef meteen dat mijn vader mij gaat redden. Ik kan dit overleven als ik goed naar hem luister. Er volgen een paar minuten van “ik durf niet” en “ik ben bij je, er kan je niets gebeuren” en voor ik het weet sta ik trillend op de gang met in mijn ene hand mijn telefoon en in de andere een paraplu. Niet omdat ik lekkage heb, nee, dit is mijn wapen. Wat er toen gebeurde kan ik niet goed beschrijven. Het was iets met vleugels en tranen en snavels en uiteindelijk een “ik ben trots op je”.
Er is een clichébeeld dat vaders graag met hun zoon voetballen. Ik heb nog nooit met mijn vader gevoetbald. Onze vader-zoonmomenten bestaan uit een zoon die in paniek is en een vader die hem komt redden. En dat levert een stuk spannendere verhalen op dan wie de meeste doelpunten scoort.