IJs

Alles grauw en alles grijs
Alles sneeuw en alles ijs
Mijn tranen zijn bevroren
Mijn hart koud als nooit tevoren
Ik kan spreken met de wind
Ik kan horen wat hij vindt
Het is klaar

Dus kom hier
Dood gaan we toch
Ik ook en jij zeker
Dus kunnen we beter
Doen alsof het nooit meer ochtend wordt

Alles kil en alles klam
Alles guur en alles stram
Mijn hoop is nu bevroren
En geen leven meer geboren
Ik kan spreken met het kwaad
Om wat hij niet achterlaat
Het is klaar

Dus kom hier
Dood gaan we toch
Ik ook en jij zeker
Dus kunnen we beter
Doen alsof het nooit meer ochtend wordt

Je zingt vals en toch is dat het mooiste ooit gehoord
Een bevroren vinger die dwars door mijn ziel heen boort
Je komt te laat, veel te laat, maar blijf toch maar even schuilen
Hier is alles om te slopen, om te vloeken, om te huilen
Ik blaas je blauwe handen droog, met ijzig ademen weer droog
Het smelt je hart totdat er niets meer overblijft
Het stopt je hart zodat het lichaam langzaamaan verstijft

Maar kom hier
Dood gaan we toch
Ik ook en jij zeker
Dus kunnen we beter
Doen alsof het nooit meer ochtend wordt

Nu

Ik wil niet dankbaar zijn
Ik ben wel dankbaar
Maar ik wil het niet zijn
Ik wil bewust zijn
Ik ben wel bewust
Maar ik wil bewuster zijn

Ik eis niets op
Ik claim niets
Ik geef aan en neem mee
Ik pak niets af

Ik wil vrij zijn
Ik ben wel vrij
Maar ik wil vrijer zijn
Ik wil vrij zijn
Naast jouw vrij zijn
Zonder is geen vrij zijn

Ik eis niets op
Ik pak niets af

Huis

Ik zal je Brel citeren
En je voorlezen uit Schmidt
Zal als Wilmink voor je dichten
Tot je in het stof de parels ziet

De schoonheden van Hermans
En van Shaffy en van P.
Geef ik jou, je mag ze lezen
Zijn voor jou, dus neem maar mee

Van Suzanne aan het water
Tot een sterrennacht in mei
En van de appels op de tafelsprei

En we storten ons in zinnen
En in woorden van weleer
Zoals fammelen en flonken
Jij schrijft op en ik dicteer

Van Suzanne aan het water
Tot aan de verboden kus
Van Romeo en Julius

Dan vinden we een huisje
Met een grachtje eromheen
Vol met liedjes, vol met versjes
Van De Wijs en van Van Veen

Van Suzanne aan het water
Tot de schemer is gedaald
En je niet langer meer verdwaalt

Sprookje

Zij woonden in een hele hoge toren
Twee gravinnen, geen vriendinnen
Altijd kattig, ze deden nooit eens schattig

Ze leefden samen in een ronde kamer
Altijd spottend, altijd plottend
Valse woorden, ooit ga ik je vermoorden

Daarom sliepen zij met een oogje open
En met een hakbijl onder het matras
Mocht die ene in de nacht aan komen lopen
En van plan zijn de ander op te knopen
Komt zo’n hakbijl nog aardig goed van pas

En op een dag toen klonken er geluiden
Van een ruiter, knappe snuiter
Ook van adel, dat zag je aan het zadel

De gravinnen begonnen hard te schreeuwen
Kom je hierheen, kijk mijn dijbeen
Ik ben knapper, ga heel vaak naar de kapper

Toen gebeurden er de vreselijkste zaken
De dames gooien elkaar op de grond
De ene werd gewurgd met een hoeslaken
De ander omgebracht met vijf vleeshaken
En de ledematen vlogen in het rond

De graaf die nog niets doorhad dacht alleen maar
Leuke wijven, strakke lijven
Gauw naar binnen, dan ga ik ze beminnen

Maar toen hij de gravinnen daar zag liggen
Sprak hij plechtig en amechtig
Van vrouwen zou ik nooit kunnen houwen

In galop keerde hij terug naar zijn kasteel
Zocht zijn lakei en heeft hem toevertrouwd
Lieve jongen, sta me toe dat ik je hart steel
Mijn hele graafschap vanaf nu met jou deel
En toen zijn ze nog diezelfde dag getrouwd

Kindje

Als ik een kindje had was het in Afrika geboren
Een jongetje met honger en met vliegjes op zijn neus
Ik zou hem rijkdom geven, geluk en ook de vrijheid
Te worden wie hij zijn wil, dat is zijn eigen keus

Als hij wil gaan studeren krijgt hij van mij een tas
En als het heel hard regent koop ik voor hem een jas
Als hij een hond zou willen krijgt hij van mij een hond
Maar wil hij liever dansen, dans ik met hem in ’t rond
En ik schenk hem vakanties en een skateboard of een pop
En als hij eens gepest wordt dan kom ik voor hem op

Als ik een kindje had zou dat het leukste kindje ooit zijn
Van jongetje naar puber naar een heel gelukkig mens
Zo een waarvan je zegt: ik wou dat dat mijn kindje was
Helaas voor hem heb ik totaal geen kinderwens

Thuis

Als ik thuiskom zul jij vragen
Hoe was je dag vandaag
Ik zal het mooier maken
’t Mooiste antwoord op jouw vraag

Ik zal je niet vertellen
Van de regen en de kou
Dat alles zo onrustig is
Is niet goed genoeg voor jou

Voor jou wil ik nog enkel
Praten over fijn en blij
Dat alles nu weer goed is
Dat het beter gaat met mij

Dan pak je mijn handen
Legt je vinger op mijn mond
Je fluistert iets van Wilmink
En zegt: huilen is gezond

 

Dit gedicht werd op 28 januari 2016 voorgelezen op Radio 2 door cabaretière Sanne Wallis de Vries in het programma De staat van Stasse. Klik hier om het fragment terug te luisteren (vanaf ongeveer 38 minuten). Er is wat verwarring rondom mijn naam. Ik heet Martijn, niet Roelien.

Oorlog

En toen kwam de oorlog met kogels en vechten
Met haat en met moord en een bombardement
Vol van executies en onderduikers
Een achterhuis, dagboek, het is u bekend

Ik moest in de oorlog, maar ik wou niet vechten
Dus maakte ik kogels, maar dan van papier
Mijn letters geweren, mijn zinnen kanonnen
En voor je het wist was het klaar met ‘t geklier

En ik won de oorlog, maar zonder te vechten
De vijand zag in dat het leuker zou zijn
Verhalen te schrijven en samen te zingen
Zo bracht ik de vrede en ook nog op rijm

Grijs

Wij woonden in een huis met bomen door het dak
Met blikjes en met dozen en met alles op gemak

Met gaten in de vloeren en het leven om ons heen
En wie ons daar kwam storen liet ons altijd snel alleen

We lagen in bed en we aten er ijs
En de tuinen waren grijs

Wij droomden van een leven op de planken in de stad
Maar wij zorgden dat de ander die dromen weer vergat

En we dansten en we zongen en we ruzieden wat af
Ons heden werd verleden van mijn geboorte tot jouw graf

Onze gevangenis en ons paradijs
En de tuinen waren grijs